Tijdens het onderzoek voor mijn boek heb ik verschillende landen in Midden-Europa bezocht.
In het Nationaal Archief in Boedapest zat ik achter de computer, bekeek ik microfilms en nam ik vele ordners door. Map voor map, papiertje voor papiertje. Ik ontdekte dat mijn voorouders oorspronkelijk helemaal niet uit Hongarije kwamen, maar in plaatsen woonden die nu in Oostenrijk, Tsjechië, Slowakije, Roemenië, Servië en Polen liggen. Ze leefden dus in het oude Habsburgse Rijk.
Ook werkte ik met genealogen. Zo vond een Roemeense genealoog het huwelijksregister van mijn betovergrootouders Adolf Friedmann en Theresia Kohn uit 1872. Ze woonden in de wijk Fabriek in Timişoara dat toen Hongaars was en Temesvár heette. Adolf was Oberbrenner, chef in een alcoholdestilleerderij.
Op de Oude Joodse Begraafplaats in het Oostenrijkse Eisenstadt stuitte ik op een ander soort archief: grafstenen. Het op zestig kilometer ten zuiden van Wenen liggende Eisenstadt was vroeger ook Hongaars. Het heette toen Kismarton. Op deze grafsteen van mijn oudvader Meyer Bernhart uit 1858 heeft zich een grote, groene plant genesteld. Volgens de tekst op de grafsteen was Meyer een ‘verlichter van de ogen van de tedere kinderen wanneer ze de pure geboden en wetten van God leerden’. Hij was leraar op een lagere school waar hij les gaf aan kinderen in de leeftijd van drie tot zeven jaar.
De vreemdste archiefbetaling deed ik in Servië. Ik moest daarheen omdat de bankrekening van het archief geen IBAN had en ik daarom geen geld kon overmaken om de huwelijksakte van mijn overgrootouders Lipót Bernhart en Olga Friedmann toegestuurd te krijgen. Dus moest ik met de huurauto van het Roemeense Timişoara naar het Historisch Archief in het Servische Bela Crkva. Maar de archivaris bleek ook geen cash geld (12,50 euro in Servische dinars) te kunnen aannemen. Ik moest naar een lokale bank waar ik het geld uiteindelijk op een rekening van het archief stortte.
De schokkendste documenten vond ik in het Weense Stadt- und Landesarchiv. Die zaten in het dossier van oorlogsmisdadiger Leopold Winterer. Hij had tijdens de Tweede Wereldoorlog in dwangarbeiderskamp Sopronbánfalva aan de Oostenrijks-Hongaarse grens tenminste drie Hongaarse Joden vermoord. Winterer werd veroordeeld tot de doodstraf en op 10 mei 1946 opgehangen. Mijn opa en mijn vader zaten in dit dwangarbeiderskamp. Mijn grootvader overleefde het niet. In het boek leg ik uit wat er gebeurde.